Je komt in ons ziekenhuis voor een onderzoek van je ogen. Dat is een onderzoek waarbij de dokter bekijkt of je ogen goed werken.
Een oogarts en een orthoptist (dat is iemand die veel weet over scheelzien) doen samen het oogonderzoek.
Het onderzoek duurt ongeveer één uur.
Om je ogen goed te onderzoeken, krijg je oogdruppels. Het indruppelen van je ogen geeft een prikkelend gevoel. Samen zorgen we ervoor dat je daar zo min mogelijk last van hebt. Het kan bijvoorbeeld helpen om even goed in iemands hand te knijpen of een paar keer diep te zuchten.
Er mag iemand bij je blijven tijdens het oogonderzoek. Je vader, moeder, of iemand anders die je graag bij je hebt.
Het oogonderzoek wordt gedaan op de polikliniek Oogheelkunde dit kan zijn in het WKZ maar ook in het UMC-gebouw. We laten weten waar jullie moeten zijn.
Je ogen
Je ogen werken eigenlijk net als een fotocamera.
Een fotocamera krijgt lichtstralen binnen. De lenzen zorgen ervoor dat die precies op de “filmplaat” terecht komen. Ondertussen kun je nog scherpstellen. De echte foto krijg je pas als je hem print. Met je ogen gaat het net zo. In je ogen komt licht binnen. Via lenzen komt dit licht op je netvlies. Daar wordt het licht omgezet in signalen. Die gaan via de oogzenuw naar een speciaal gedeelte van je hersenen. Daar wordt een beeld gevormd.
Eigenlijk zie je dus pas iets als de signalen in je hersenen aankomen. Dat gaat allemaal zo razendsnel en achter elkaar door, dat je daar niets van merkt. Je ziet gewoon de hele dag door alles. Zien doe je dus eigenlijk met je ogen èn met je hersenen.
Het oog bestaat uit:
- de oogbol
- de oogzenuw
- oogspieren
- oogleden
- traanklieren en buisjes
De oogbol bestaat (van voor naar achteren) uit:
De oogrok, dat is het witte gedeelte van je oog. Dat noemen we sclera. Een gedeelte van de oogrok is doorzichtig. Dat heet hoornvlies of cornea.
Het regenboogvlies of de iris. Dat zit achter het hoornvlies. De iris is het gekleurde gedeelte van je oog. Daaraan zie je dus wat voor kleur ogen je hebt. Blauw, bruin of groen.
• De iris regelt hoeveel licht er in je oog binnenkomt. In je iris zit namelijk een ronde opening. Dat is de pupil. De pupil zie je aan de buitenkant van het oog als het zwarte rondje. Het is zwart, omdat het in je oogbol donker is. Als er veel licht op je oog valt, wordt je pupil kleiner. Als het donker wordt, wordt je pupil juist groter. Hij moet dan zoveel mogelijk licht proberen op te vangen.
• Je iris is ook de scheiding tussen de voorste en de achterste oogkamer.
- De lens zit weer achter je iris. De lens lijkt een beetje op een vergrootglas.
- Achter de lens zit een gelei-achtig gedeelte, het corpus vitreum. We noemen dit ook wel glasvocht of het glasachtig lichaam. Het vult de hele achterste oogkamer. Het zorgt ervoor dat je oogbol mooi rond blijft.
- Helemaal achter in de oogbol ligt het netvlies. Dat noemen we ook de retina.
Het netvlies bestaat uit miljoenen zenuwvezels. Deze vangen de lichtstralen op en zetten ze om in signalen die via de oogzenuw naar de hersenen gaan.
In het midden van het netvlies zit de ‘gele vlek’. Een ander woord is macula lutea. Deze vlek zorgt ervoor dat we hele kleine dingen kunnen zien.
De oogzenuw
De oogzenuw is het eerste gedeelte van de oogzenuwbaan. De oogzenuw zit aan de achterkant van de oogbol als een stekker in een stopcontact. De plek waar de oogzenuw vast zit aan de oogbol heet de papil. Met de oogspiegel kan de oogarts deze plek bekijken.
Op de plaats van de papil zit geen netvlies. Met dit gedeelte kun je dus niet zien. Het wordt daarom de blinde vlek genoemd.
In de oogzenuw zitten ruim 1 miljoen zenuwvezels. Elke zenuwvezel geeft tegelijkertijd verschillende signalen aan de hersenen door. Het gedeelte in je hersenen dat de signalen uit de oogzenuwen opvangt, noemen we het zienscentrum.
De oogzenuwen van het rechter- en het linkeroog kruisen elkaar achter in je hoofd. Signalen van je rechteroog komen daardoor in het zienscentrum links. Signalen uit je linkeroog komen in het zienscentrum rechts.
De oogspieren
De oogspieren zitten met één uiteinde vast achter in de oogkas en met het andere uiteinde aan de buitenkant van de oogbol. Er zijn vier rechte oogspieren, die boven, onder en aan de twee zijkanten van het oog zitten. Hiermee kan het oog naar boven, onderen en opzij worden gedraaid. Ook zijn er twee schuine oogspieren, die zorgen voor het schuin naar boven en beneden kijken.
De oogleden
De oogleden kun je zelf zien. Het zijn de twee gedeelten waarmee je je ogen sluit. De oogleden beschermen je ogen tegen:
- Uitdroging, er is altijd een heel dun laagje traanvocht op je oog, daarom glimmen je ogen een beetje. Als je knippert met je ogen wordt het traanvocht dat op het hoornvlies ligt steeds ververst.
- Fel licht, je knijpt je ogen tot spleetjes. Daardoor komt er minder licht door de pupil in je oog en word je niet verblind.
- Vreemde voorwerpen die op je afkomen. Als dat gebeurt, zorgt een reflex ervoor dat je oogleden snel dicht gaan.
De traanklieren, kanaaltjes en traanbuis
Je traanklieren maken traanvocht. Traanvocht beschermt je ogen tegen uitdrogen, vuil en stof. De traanklieren liggen onder het bovenste ooglid. Het traanvocht vloeit uit de traanklier als een dun laagje over de voorkant van je oog. Je traankanaaltjes zorgen ervoor dat het traanvocht via de traanzak weg kan lopen.
Het traanvocht gaat via de traanbuis naar je neusholte. De traankanaaltjes zitten aan de kant van je neus in allebei je oogleden. Als je huilt, komt er extra traanvocht. Dat extra vocht zoekt een uitweg. Het rolt als tranen uit je ogen.
En via de traankanaaltjes, de traanzak en traanbuis komt er veel vocht tegelijk in je neus waardoor je begint te snotteren.